Verwerking reacties op concept aanvraagformulier tijdelijke wijziging 700 MHz-vergunning(en) vanwege niet kunnen voldoen aan dekkings- en/of snelheidseis

Agentschap Telecom heeft het concept aanvraagformulier tijdelijke wijziging 700 MHz-vergunning(en) vanwege niet kunnen voldoen aan dekkings- en/of snelheidseis op 25 maart 2021 op de website kenbaar gemaakt. Hoewel AT dit aanvraagformulier niet formeel heeft geconsulteerd, hebben belangstellenden wel de gelegenheid gekregen om op het concept te reageren. Er zijn in totaal vijf reacties ingediend. In de tabel hieronder geeft AT aan hoe zij met deze reacties omgaat. Als twee of meer reacties overwegend hetzelfde waren, zijn deze samengevoegd. Vanwege het vertrouwelijke karakter heeft AT de reacties samengevat en geanonimiseerd weergegeven; dit betekent dat zij niet herleidbaar zijn tot een specifieke respondent.

Algemeen

In het algemeen viel in de reacties op dat het concept aanvraagformulier en de toelichting een beeld zou schetsen dat AT formele, harde eisen stelt die geen ruimte bieden voor een afweging van de omstandigheden van een specifiek geval. AT geeft daarom graag nadere uitleg en waar nodig nuance over de insteek en uitwerking ervan. 

Het aanvraagformulier en de toelichting zijn niet bedoeld als een ‘zwart-wit’ beoordelingskader waarvan niet kan worden afgeweken. Het is bedoeld om alle vergunninghouders en belanghebbenden in gelijke mate te informeren en te vragen naar de relevante feiten en informatie. Kortom, het betreft geen formeel toetsingskader, maar een leidraad voor de beoordeling van individuele verzoeken. De beoordeling van verzoeken om de 700 MHz-vergunning tijdelijk te wijzigen, is in zijn aard casuïstisch: een specifieke uitzondering door aantoonbare overmacht voor een specifiek geval. AT zal derhalve bij de behandeling van de wijzigingsverzoeken de specifieke omstandigheden van het individuele geval beoordelen. Daarbij past AT ook de algemene beginselen van behoorlijk bestuur uit de Algemene wet bestuursrecht toe, zoals zorgvuldigheid, redelijkheid en proportionaliteit.

De in het formulier genoemde informatie is nodig om een zorgvuldig en consequent beoordelingsproces te doorlopen. De oorspronkelijke onderdelen E en F zijn facultatief geworden, d.w.z. dat een aanvrager ervoor kan kiezen om hiermee zijn aanvraag te onderbouwen. Daarnaast is het mogelijk dat deze twee onderdelen door AT worden opgevraagd via verzuimherstel, indien dit nodig wordt geacht voor de beoordeling van het verzoek.

Verwerking reacties op het concept aanvraagformulier en de toelichting

In de onderstaande lijst staan de reacties op concept aanvraagformulier en toelichting, met daaronder de verwerking in huidig document en beantwoording.

1. Een respondent geeft aan dat de opzegtermijn van de meeste contracten voor opstelpunten een jaar bedraagt. Bij een opzegging van een contract na juli 2021 kan de gevraagde termijn van 12 maanden voor juli 2022 niet gehaald worden. Daarnaast vraagt deze respondent hoe AT omgaat met het uitvallen van een antenne-opstelpunt.

In de toelichting op het aanvraagformulier wordt aangegeven dat van vergunninghouders verwacht wordt dat ze minimaal 12 maanden voordat de eis ingaat, zijn gestart met de acties om te kunnen voldoen aan de genoemde eis.

Doel van deze genoemde termijn is om de vergunninghouders zoveel mogelijk duidelijkheid te verschaffen over de te hanteren procedure. De achterliggende gedachte is dat AT van vergunninghouders verwacht dat ze tijdig aan de slag gaan met het verlengen van het huurcontract of met het zoeken naar een nieuwe, alternatieve locatie.

In de reactie wordt gesteld dat, bij een opzegging van een huurcontract gedurende het jaar voordat de eis ingaat, pas vanaf dat moment (de opzegging) gestart kan worden met dergelijke acties. Zonder op specifieke situaties vooruit te lopen, mag worden verwacht dat deze omstandigheid onder de niet-voorzienbare, gewijzigde omstandigheden valt die genoemd zijn op p. 5 van de toelichting, waarvoor een uitzondering geldt. In dat geval is de vergunninghouder, ook na 12 maanden voordat de eis ingaat, nog op tijd zo lang hij kan aantonen dat hij zo spoedig mogelijk met de benodigde acties is gestart. Dit kan anders zijn, indien uit documentatie blijkt dat er van de vergunninghouder verwacht kon worden dat hij actie op dit punt had ondernomen, bijvoorbeeld doordat de opzegging eerder kenbaar was en/of verwacht kon worden.

Ook het onverwachts uitvallen van een antenne-opstelpunt, bijvoorbeeld door brandstichting of het niet nakomen van contractuele verplichtingen door een eigenaar van een antenne-opstelpunt, valt onder de hierboven bedoelde niet-voorzienbare, gewijzigde omstandigheden die genoemd zijn op p. 5 van de toelichting, waarvoor een uitzondering geldt.

In zijn algemeenheid geldt dat AT naar de specifieke omstandigheden van het geval kijkt. Het is aan de vergunninghouder om zoveel mogelijk relevante omstandigheden aan te dragen om het wijzigingsverzoek te onderbouwen en redenen te benoemen waardoor er in zijn ogen sprake is van een overmachtssituatie en waardoor er later (dan de gevraagde 12 maanden) is gestart met het ondernemen van actie(s).

2. Een respondent geeft aan dat het niet duidelijk is waarvoor de gevraagde gegevens (A-H) nodig zijn. Tevens spreekt de respondent zijn zorg uit over de administratieve lasten van het aanleveren van deze gegevens.

Om te kunnen beoordelen of de vergunninghouder een terecht beroep op overmacht doet waardoor hij niet aan de DSV kan voldoen, dient hij in zijn algemeenheid gegevens te overleggen als onderbouwing voor zijn verzoek. De bewijslast ligt immers bij de vergunninghouder. 

Om de administratieve lasten voor de vergunninghouder enigszins te beperken, is het aanleveren van de genoemde informatie van de oorspronkelijke onderdelen E. en F. facultatief. Het is voor wat betreft deze twee onderdelen aan de vergunninghouder om zelf te beoordelen of hij deze informatie nodig acht als onderbouwing voor de aanvraag. In de definitieve versie van het aanvraagformulier en de toelichting zijn dit de onderdelen G en H.

Als de aanvraag naar het oordeel van AT niet voldoende informatie bevat dan wordt verzuimherstel geboden (Krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht). De bedoeling blijft wel om vooraf zo uitgebreid mogelijk de relevante informatie voor het betreffende verzoek aan te leveren, om vertraging in het proces te voorkomen.

In het aanvraagformulier en paragraaf 5 van de toelichting is de passage hierover aangepast.

3. Een respondent verzoekt om de term ‘relevant’ toe te voegen bij de gegevens van F: Per relevant antenne-opstelpunt gespecificeerd de gebruikte Radio Access Technology (RAT), frequentiebanden, zendvermogens, antennetypes, downtilt van de antennes en aangeboden carrieraggregatie en toegepaste QAM en MIMO, ten aanzien van de betreffende gemeente.

Bij (facultatief) punt F van de gevraagde gegevens op p. 6 worden inderdaad de opstelpunten bedoeld die relevant zijn in dat gebied. De term ‘relevant’ is om die reden toegevoegd aan onderdeel F. In de definitieve versie van het aanvraagformulier en de toelichting is dit onderdeel H.

4. Meerdere respondenten geven aan dat de meeste gemeenten eisen dat, voordat een vergunningsaanvraag wordt ingediend, een vooroverleg plaatsvindt. Dit vooroverleg is niet aan termijnen gebonden en kan ertoe leiden dat een omgevingsvergunning pas na juli 2021 formeel kan worden aangevraagd.

Een respondent geeft daarnaast aan dat een noodzakelijk vooroverleg en daaruit voortkomende onderzoeken en overleggen binnen de verschillende afdelingen van een gemeente over het algemeen veel tijd in beslag nemen.

Ook geeft een respondent aan dat er ook in geval een aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend, later dan 12 maanden voor de ingangsdatum van de DSV, nog een toetsing van een beroep op overmacht mogelijk dient te blijven.

Het vooroverleg dat plaatsvindt voordat een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, wordt door AT gezien als een waardevol instrument waarbij de relevante partijen aan tafel zitten. Als de vergunninghouder minimaal 12 maanden voordat de eis ingaat, is gestart met de diverse acties, beschouwt AT dit als het tijdig starten. Ook het in gang zetten van vooroverleg wordt daartoe gerekend.

AT hecht er waarde aan dat het vooroverleg zonder onnodige druk gevoerd kan worden. Dat wil overigens niet zeggen dat er nodeloos lang mee kan worden gewacht.

Het achterliggende doel van de termijn van 12 maanden is om duidelijkheid te verschaffen over wat AT ziet als op tijd starten. Als er in een voorkomend geval omstandigheden zijn waardoor de aanvraag voor de omgevingsvergunning later is ingediend en de vergunninghouder goed onderbouwd kan aantonen dat hij op tijd begonnen is met de benodigde acties dan kan de aanvraag ook na deze termijn worden ingediend. AT zal deze situatie per individueel geval beoordelen en kent daarbij een groot gewicht toe aan de beleidsdoelstelling.

5. Een respondent geeft aan dat de verantwoordelijkheid wordt neergelegd bij de vergunninghouders maar dat een nauwe samenwerking tussen mobiele netwerkoperators , gemeenten en Rijk is vereist.

De DSV staat in de vergunningen en geldt daarom voor de vergunninghouder die gehouden is de voorschriften van de vergunning na te leven. Vergunninghouders zullen in voorkomende gevallen gebruik kunnen maken van het aanvraagformulier en de toelichting bij het aanvragen van een ontheffingsverzoek. Het aanvraagformulier en de toelichting richten zich daarom logischerwijs op de vergunninghouders.

AT realiseert zich dat een vergunninghouder afhankelijk is van andere partijen in deze meervoudige problematiek en dat in sommige gevallen sprake kan zijn van een situatie waarbij de vergunninghouder buiten zijn macht niet kan voldoen aan de vergunningsvoorschriften in een bepaald gebied. Juist om die reden is het mogelijk gemaakt om via een wijzigingsverzoek een tijdelijke wijziging van de vergunning aan te vragen, mits in dit verzoek de overmacht redelijkerwijs voldoende is gemotiveerd en onderbouwd.

6. Een respondent stelt dat beoordeling van het document door ACM op zijn plaats zou zijn, omdat de ACM onderzoeken verricht naar de markt voor opstelpunten.

Voordat het concept aanvraagformulier openbaar werd gemaakt op de website van AT, heeft ACM het document op verzoek van AT beoordeeld. AT heeft de input van ACM reeds in de consultatieversie betrokken.

7. Een respondent geeft aan dat de onderhandelingspositie van mobiele operators door het aanvraagformulier en de toelichting zwakker wordt ten opzichte van andere partijen, zoals eigenaren van opstelpunten en hun eventuele tussenpersonen. Door publicatie op de AT-website van ingediende ontheffingsverzoeken, zouden eigenaren van opstelpunten of hun tussenpersonen kunnen zien waar zich knelpunten voordoen.  

Al in de vergunningsvoorschriften van de 700 MHz-vergunning, zoals opgenomen in het Bekendmakingsbesluit van 6 maart 2020, is de DSV vastgelegd. Die verplichting gaat twee en zes jaar in na de datum van vergunningverlening. De verplichting is vroegtijdig in het proces aangekondigd en er is een passende implementatietermijn gegeven. Op grond daarvan moeten vergunninghouders binnen de termijn kunnen voldoen aan de vereiste minimale dekking en snelheid. Vanaf genoemd moment was al bekend bij vergunninghouders en eventuele derde partijen dat vergunninghouders moeten voldoen aan deze eisen op basis van de gemaakte beleidskeuzes. Het aanvraagformulier en de toelichting doen daar niets aan af.

Alle vergunningen die AT verleent, zijn in beginsel openbaar. Dit geldt ook voor eventuele wijzigingen van vergunningen. Onderhandelingen over antenne-opstelpunten dienen hoe dan ook plaats te vinden. Het hoofddoel van het openbaar maken van wijzigingsgebieden is het bieden van transparantie over een belangrijk publiek belang, namelijk de mobiele dekking en de daaraan verbonden kwaliteit in Nederland.

Een mogelijk neveneffect van de gemaakte beleidskeuzes en de daarop gebaseerde normstelling is dat anderen inzicht hebben in eventuele knelpunten voor een vergunninghouder. Aan het belang van transparantie over bovengenoemd, belangrijk publiek belang wordt in deze situatie een groter gewicht toegekend. 

In de beoordeling van de verzoeken zal AT uitgaan van redelijkheid en proportionaliteit en zich in elk voorkomend geval een oordeel vormen over de vraag of de aanvrager voldoende de overmachtssituatie heeft gemotiveerd en onderbouwd.

8. Een respondent stelt dat er jaarlijks een groot aantal huurcontracten wordt opgezegd en dat dit een dynamisch en onvoorspelbaar proces is.

Juist omdat er onvoorspelbare en onvoorzienbare factoren kunnen zijn en AT daarmee rekening wil houden, is de mogelijkheid gecreëerd tot het aanvragen van een tijdelijke wijziging van de vergunningsvoorwaarden in geval van een situatie van overmacht. Verder ligt het in de rede dat vergunninghouders tijdig overleggen met de eigenaren van opstelpunten, zodat zij op een eventuele opzegging kunnen anticiperen.

9. Een respondent vraagt waarom een ontheffingsverzoek slechts éénmaal gehonoreerd kan worden. Wat als de oorzaak van het niet voldoen korte tijd voor constateren is ontstaan en een operator daardoor onvoldoende tijd heeft gehad om een oplossing te bereiken? Volgens de respondent dient het ontstaan van overmachtssituaties niet beperkt te worden tot een eenmalige periode.

Het uitgangspunt is dat een vergunninghouder dient te voldoen aan de vergunningsvoorwaarden. De DSV is een realistische eis, zo is ook uit onderzoek door PA Consulting gebleken. Deze vergunningsvoorwaarden waren daarnaast tijdig bekend bij potentiële vergunninghouders. Om die reden is het wijzigen van een vergunning in beginsel beperkt per afzonderlijke situatie qua omvang (een beperkt gebied) en qua duur (tijdelijk voor maximaal één jaar). AT beoordeelt de wijzigingsverzoeken met inachtneming van redelijkheid waarbij daadwerkelijk gebleken en onderbouwde oorzaken die de overmachtssituatie veroorzaken worden meegenomen in de beoordeling.

Tevens is hierbij relevant dat de vergunninghouder per uniek geval een wijzigingsverzoek kan indienen. Wat precies een uniek geval is, is wederom casuïstisch.

Ter voorbeeld: wanneer op plek Y in 2022 een opstelpunt onklaar wordt gemaakt/vernield door een individu, is dat een uniek ander geval dan wanneer de eigenaar van een opstelpunt in een daaropvolgend jaar besluit een huurcontract plots op te zeggen.

Mocht de situatie van overmacht na een jaar ontheffing voor die specifieke situatie nog steeds bestaan, dan kan de vergunninghouder de relevante omstandigheden aan de orde stellen in een eventueel toezichtstraject indien daarvan sprake is. AT zal de situatie op dat moment beoordelen en de omstandigheden van het geval wegen.

Voor de wijze waarop AT toezicht uitvoert zie o.a. punt 11 en punt 15.

10. Een respondent vraagt wat dient te worden verstaan onder een gedeelte van een specifieke gemeente. Kan dit ook een plaats zijn of een stadsdeel?

Een gedeelte van een specifieke gemeente kan inderdaad een dorp of stad binnen een gemeente zijn of een kleiner deel daarvan, afhankelijk van het specifieke gebied waar de overmachtssituatie zich voordoet.

11. Een respondent vraagt hoe AT gaat meten of een vergunninghouder aan de DSV voldoet. De DSV heeft immers betrekking op ten minste 98% van het oppervlak van de gehele gemeente. Dit zou dan betekenen dat het percentage in een bepaald deel van een gemeente lager zou kunnen zijn en in een andere deel hoger, mits het totaal maar ten minste 98% bedraagt.

AT beoordeelt op basis van de aangeleverde informatie of de vergunninghouder voor dat gebied een terecht beroep doet op een overmachtssituatie waardoor niet aan de DSV kan worden voldaan. Als AT de gevraagde wijziging honoreert, telt dat gedeelte van de gemeente tijdelijk niet mee voor het voldoen aan de DSV. In het gebied dat ‘overblijft’ dient de vergunninghouder te (blijven) voldoen aan de eis van 98% dekking. De wijze waarop AT eventuele metingen in dit gebied uitvoert, staat beschreven in het meetprotocol.

12. In het concept document staat vermeld: “Daarnaast wordt de situatie waarin er in de nabijheid van een opstelpunt, waarvan het niet mogelijk is gebleken om deze als antenne-opstelpunt te gebruiken, wel andere opstelpunten beschikbaar zijn, niet beschouwd als een situatie van overmacht.”

Een respondent stelt dat dit niet in het algemeen kan worden uitgesloten, omdat het mogelijk zou kunnen zijn dat er wel opstelpunten aanwezig zijn, maar niet geschikt zijn om nog een operator te huisvesten.

In de geciteerde tekst van de toelichting voegt AT de term ‘geschikte’ toe aan de tekst: “wel andere geschikte opstelpunten beschikbaar zijn”. Tevens wordt “op voorhand” toegevoegd aan de tekst: “niet op voorhand beschouwd als een situatie van overmacht.”

De vergunninghouder dient in dat geval te onderbouwen waarom andere (nabij gelegen) opstelpunten niet geschikt zijn om te gebruiken zodat (alsnog) aan de DSV zou zijn voldaan.

13. Een respondent geeft aan dat er altijd een (proportionaliteits- en redelijkheid) toets dient plaats te vinden, waarbij rekening wordt gehouden met alle feiten en omstandigheden die een rol hebben gespeeld. Zo kan het niet zo zijn dat een vergunninghouder gedwongen kan worden om in te stemmen met niet-marktconforme, exorbitante voorwaarden en tarieven.

AT zal bij de behandeling van de wijzigingsverzoeken de specifieke omstandigheden van het individuele geval beoordelen. Daarbij past AT ook de algemene beginselen van behoorlijk bestuur uit de Algemene wet bestuursrecht toe, zoals zorgvuldigheid, redelijkheid en proportionaliteit.

Wat betreft de hoogte van de huurtarieven wordt verwezen naar paragraaf 5 onder ‘Dekkings- en snelheidseis’ van de toelichting op het bekendmakingsbesluit, en bijlage 3 van datzelfde besluit, waarin is aangegeven dat:

“Van overmacht kan alleen sprake zijn als de blokkerende oorzaak voor het voldoen aan de dekkings- en snelheidseis geheel buiten de macht van de vergunninghouder ligt. Van overmacht is geen sprake als het voldoen aan de dekkings- of snelheidseis naar de mening van de vergunninghouder economisch niet haalbaar is of hij te laat begonnen is.”

Op dit moment loopt het wetgevingstraject waarin artikel 44 van de Europese Telecomcode (EECC) geïmplementeerd wordt in de Telecommunicatiewet. Het voornemen is om het toepassingsbereik van artikel 5a.3, tweede lid, uit te breiden naar medegebruik van ‘bijbehorende faciliteiten’ (zoals antenne-opstelpunten) en naar ‘aanbieders van bijbehorende faciliteiten’ ten behoeve van antenne-opstelpunten. Op die manier worden bijvoorbeeld ook aanbieders van louter antenne-opstelpunten (de zogeheten Towercompany’s) verplicht te voldoen aan redelijke verzoeken tot medegebruik van deze antenne-opstelpunten. Dergelijke partijen exploiteren antenne-opstelpunten en verhuren die vervolgens aan aanbieders, maar zijn zelf o.g.v. de Telecomcode en de Tw niet te kwalificeren als een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk. Het onderbrengen van deze aanbieders onder het medegebruiksregime is nodig, omdat een groot deel van de antenne-opstelpunten in beheer is van dergelijke partijen. Voor de verdichting van de netwerken ten behoeve van de uitrol van 5G zijn naar verwachting meer antenne-opstelpunten nodig. In de praktijk kan het lastig zijn om opstelpunten te vinden. De voorgestelde wijziging, waarbij het medegebruik ook wordt uitgebreid tot andere bijbehorende faciliteiten zoals antenne-opstelpunten, beoogt dit te vergemakkelijken.

De geschilbeslechting op grond van Hoofdstuk 12 van de Tw wordt hiermee ook van toepassing op bovengenoemd medegebruik. De ACM is (na implementatie van art. 44 Telecomcode) krachtens hoofdstuk 12 van de Tw bevoegd een bindend oordeel te geven over voornoemd medegebruik (op basis van prijs, duur, locatie etc).

Totdat deze bepaling van kracht is, kan ACM echter nog geen bindende uitspraken omtrent voornoemd probleem doen. Daarnaast staat altijd een gang naar de civiele rechter open wanneer de vergunninghouder bijvoorbeeld vindt dat een aanbieder van een antenne-opstelpunt onrechtmatig handelt.

14. Als een vergunninghouder de informatie niet (volledig) heeft aangeleverd krijgt de vergunninghouder éénmaal de gelegenheid om dit verzuim te herstellen. Een respondent pleit voor een minder rigide opstelling.

Een eenmalig verzuimherstel is op basis van de Algemene wet bestuursrecht en ook bijvoorbeeld in veilingprocedures een gebruikelijke gang van zaken. Als het gaat om veel of complexe informatie kan zo nodig een langere aanlevertermijn worden geboden. AT zal te allen tijde zo concreet mogelijk aangeven welke informatie of onderbouwing zij mist.

15. Een respondent vraagt hoe AT om gaat met situaties waarbij de overmachtssituatie langer duurt dan een jaar. Uit het concept document blijkt dat een voortdurende overmachtssituatie in een eventueel toezichtstraject aan de orde kan worden gesteld. Niet duidelijk is hoe AT daarmee omgaat.

AT maakt als toezichthouder zelfstandig en onafhankelijk keuzes voor de programmering en prioritering van het toezicht. Dit doet zij informatiegestuurd en risicogericht. Daardoor is er geen direct verband tussen de toezichtkeuze van AT voor gemeenten die zij controleert en iedere overmachtssituatie in een gemeente (en het voortduren ervan).

Indien echter in een toezichttraject blijkt dat een vergunningshouder in een gemeente niet aan de dekkings- en snelheidsverplichting voldoet, dan kan die vergunninghouder een (voortdurende) situatie van overmacht aan de orde stellen in een duidingsgesprek, zoals beschreven in het Toezichtarrangement Mobiele Communicatie. AT zal de situatie beoordelen op basis van de specifieke omstandigheden van het geval.  

16. Een respondent geeft aan dat het bij voorbaat beperken van het aantal in te dienen wijzigingsverzoeken geen recht doet aan overmachtsituaties. Zo kan in een bepaald gebied een probleem met de DSV worden opgelost, maar tegelijkertijd kan door het wegvallen van een ander opstelpunt in hetzelfde gebied wederom een probleem met het voldoen aan de DSV ontstaan.

Met de tekst ‘beperkt qua omvang’ wordt in de toelichting bedoeld: de omvang van een gebied waarop het wijzigingsverzoek ziet, en niet het aantal wijzigingsverzoeken.

Daarnaast wordt met ‘eenmalig’ bedoeld dat de vergunninghouder één verzoek per individuele, unieke situatie kan indienen. Het genoemde voorbeeld waarbij het om twee verschillende opstelpunten gaat, betreft twee afzonderlijke gevallen en daarmee naar verwachting twee unieke situaties.

17. Een respondent geeft aan dat de DSV in 90% van de gevallen moet worden gehaald. Hoe zal dit percentage verdisconteerd moeten worden in de inschatting of voldaan zal worden aan de eisen?

AT beoordeelt of de vergunninghouder voor het betreffende gebied een terecht beroep doet op de mogelijkheid tot tijdelijke wijziging van de vergunningsvoorwaarden. Als de gevraagde wijziging wordt gehonoreerd, telt dat gedeelte van de gemeente tijdelijk niet mee voor het voldoen aan de DSV. In het gedeelte wat ‘overblijft’ dient de vergunninghouder te (blijven) voldoen aan de DSV. De wijze waarop AT de DSV meet, staat beschreven in het meetprotocol.

18. Een respondent pleit ervoor om de mogelijkheid tot aanvraag van een tijdelijke wijziging van de vergunning(en) wegens overmacht, niet te beperken tot 5 maanden voorafgaand aan de ingangsdatum van de dekkings- en snelheidsverplichting. Het verzoek is om de indientermijn van 5 maanden voorafgaand aan DSV als “in beginsel” vast te stellen.

In de toelichting wordt aangegeven dat AT van vergunninghouders verwacht dat ze minimaal 5 maanden voordat de eis ingaat hun wijzigingsverzoek hebben ingediend.

Het doel van deze genoemde termijn van 5 maanden is om de vergunninghouders zoveel mogelijk duidelijkheid te verschaffen over de te hanteren procedure. De achterliggende gedachte is dat AT wil voorkomen dat vergunninghouders wijzigingsverzoeken op het allerlaatste moment, vlak voordat de DSV ingaat, indienen. Er moet immers ook rekening worden gehouden met het beoordelen van de verzoeken en het bieden van de mogelijkheid van het geven van een zienswijze.

In een situatie waarin de vergunninghouder een wijzigingsverzoek toch indient na de termijn van 5 maanden, beoordeelt AT in dat specifieke geval wat de reden is geweest dat een verzoek niet eerder kon worden ingediend (dan de gewenste 5 maanden) en of de reden valide is. Als er een goede reden voor is, kan een vergunninghouder het wijzigingsverzoek dus ook gedurende de 5 maanden voordat de DSV ingaat, indienen. De vergunninghouder zal dat wel goed moeten motiveren en AT zal bij de beoordeling het beleidsdoel meewegen.

Ook na het ingaan van de DSV-eis kunnen er situaties zijn die niet voorzienbaar waren, waarvoor een vergunninghouder op grond van overmacht een wijzigingsverzoek kan indienen.

Deze suggestie om de term “in beginsel” toe te voegen aan de tekst op p. 8 is overgenomen en aangepast in de tekst.

19. Het feit dat bezwaar en beroep (tegen de afwijzing van een wijzigingsverzoek) geen opschortende werking heeft, onderstreept volgens een respondent de noodzaak om in het document een proportionaliteitstoets op te nemen.

AT zal bij de behandeling van wijzigingsverzoeken de specifieke omstandigheden van het individuele geval beoordelen. Daarbij past AT de algemene beginselen van behoorlijk bestuur uit de Algemene wet bestuursrecht toe, zoals zorgvuldigheid, redelijkheid en proportionaliteit.

20. Een respondent verzoekt om de concept toelichting aan te passen door, in lijn met de toelichting op de 700 MHz vergunning, de bevroren gemeentegrenzen aan te houden zoals vastgelegd in “Kaart van Nederland” en de gegevens onder ‘H’ te laten vervallen als vereiste informatie (de polygoon van het deelgebied in een gemeente).

Daarnaast geeft de respondent aan dat AT in het kader van het aanvraagformulier en de toelichting geen strengere eisen kan stellen dan geformuleerd staat in de vergunningen waarbij deze inperking op gespannen voet lijkt te staan met het feit dat AT uitgaat van de gemeentegrenzen per 1 januari 2020.

Er is bij het opstellen van de vergunningen voor ‘bevroren gemeenten per 1/1/2020’ gekozen om zo veel mogelijk duidelijkheid te bieden, ook in de toekomst, zodat MNO’s niet te maken krijgen met (door gemeentelijke herindelingen) telkens veranderende gebieden waarin ze aan de DSV moeten voldoen.

Dit neemt niet weg dat een ontheffing van de DSV zo beperkt mogelijk dient te zijn, gelet op de beleidsdoelen en de betrokken publieke belangen. De wijziging van de vergunning in verband meteen overmachtssituatie moet dan ook zo beperkt mogelijk zijn qua omvang van het gebied. Om die reden wordt het uit te zonderen gebied beperkt tot alleen het deel van de gemeente waar het probleem zich voordoet. Het staat niet in verhouding tot elkaar – gelet op bovengenoemd beleidsdoel en de publieke belangen - als een grote gemeente zoals Amsterdam in het geheel wordt uitgezonderd van de DSV, terwijl er slechts in een klein gebied (bijvoorbeeld een deel van een stadsdeel) problemen zijn met de DSV.

21. Het afwachten van bezwaar en beroep bij omgevingsvergunningen kan volgens een respondent veel tijd in beslag nemen en daardoor mogelijk pas laat uitsluitsel geven over bepaalde opstelpunten.

Het feit dat bezwaar en beroep geen opschortende werking heeft, heeft AT tot het standpunt laten komen dat er veel waarde wordt gehecht aan een goed vooroverleg bij de verlening van omgevingsvergunningen. Hoe grondiger het vooroverleg is geweest, hoe minder kans dat een verleende omgevingsvergunning uiteindelijk sneuvelt in bezwaar of beroep.

Wachten op de uitkomst van bezwaar of beroep zou betekenen dat de dekkings- of capaciteitseis in belangrijke mate wordt afgezwakt. Bezwaar, beroep en hoger beroep kunnen in totaal ten minste circa drie jaar duren.

De situatie waarin een omgevingsvergunning toch later onrechtmatig verleend blijkt te zijn, valt dan ook onder het risico van de vergunninghouder. Indien elke juridische procedure tot aan hoger beroep moet worden afgewacht, zal dat schade kunnen toebrengen aan het publieke belang van de uitrol van 5G en daarmee aan de dekkings- en snelheidsmogelijkheden. Dit weegt niet op tegen de vermoedelijk lage aantallen onrechtmatig verklaarde omgevingsvergunningen. Mede gezien de ruimte die AT toekent aan een gedegen vooroverleg.